dinsdag 23 februari 2016

Arbeid van vrouwen tijdens de Eerste Wereldoorlog

Arbeid van vrouwen tijdens de Eerste Wereldoorlog
Door de overgang op een oorlogseconomie veranderde de arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen fundamenteel. In bijna alle beroepen werden mannen vervangen door vrouwen, zodat de mannen vrijkwamen voor het front. De vrouwenbeweging baseerde op deze ontwikkelingen de hoop dat de positie van de vrouw in de samenleving radicaal zou veranderen.
In dit hoofdstuk wil ik dieper ingaan op de economische rol van vrouwen tijdens de oorlog en op het economische beleid van de overheid tijdens en na de oorlog.

'Kriegsdienst'

Na het uitbreken van de oorlog werden veel vrouwen werkloos, omdat met name industrieën waarin traditioneel veel vrouwen werkten, werden getroffen door de overschakeling op de oorlogseconomie. In de textielbranche werd meer dan een kwart van de vrouwelijke werknemers werkloos (1). Vanaf 1915 kwam verbetering in deze situatie door de toenemende behoefte aan vrouwen in de oorlogsindustrie en in 1916 was de werkloosheid nagenoeg verdwenen. Vanaf dat moment werd er zelfs een actieve campagne gevoerd om vrouwen aan het werk te krijgen in de industrie en bij de overheid.
Vrouwen waren nu in banen te vinden waar dat voor de oorlog ondenkbaar was geweest. Ze werkten als postboden, tramconductrices, spoorwegbeambten en hulppolitie. Ook in die industrieën waar traditioneel bijna alleen mannen werkten, zoals de hoogovens en de mijnbouw, de machine-, metaal-, elektro-, en chemische industrie, steeg het aantal vrouwelijke werknemers enorm. Volgens statistische gegevens uit deze periode steeg het aantal arbeidsters in de industrie in de periode 1913 tot 1918 met meer dan 50%, terwijl het aantal mannelijke arbeiders met 30% afnam (zie tabel 1).
Tekenend voor de verandering van de arbeidsverdeling was de enorme toename van het aantal arbeidsters bij de firma Krupp, die een belangrijke rol speelde in de oorlogsindustrie. Begin 1915 bedroeg het aantal vrouwelijke werknemers 3% (1342) van het totaal; in juli 1918 was dit aantal gestegen tot bijna 40% (28.302) (2). Deze vrouwen maakten granaten, werkten aan de draaibank en met grote machines of werkten in de transport (3).
 
De opheffing van verschillende sociale wetten, op grond van een noodverordening van 4 augustus 1914, maakte het mogelijk vrouwen veel zwaarder werk te laten doen met veel langere werktijden. Ondervoeding, te lange werktijden en een te snel werktempo waren aan de orde van de dag en maakten het werk er voor de vrouwen niet aantrekkelijker op (5). Daarbij kwam dat vrouwen voor hetzelfde werk als mannen aanzienlijk minder betaald kregen. Het was dan ook vaak niet uit vaderlandsliefde dat vrouwen in de fabrieken gingen werken, veelal waren zij daartoe gedwongen door het wegvallen van inkomsten van de echtgenoot, de broer of de vader, die voor het front was opgeroepen (6).
Over het algemeen kwamen vrouwen die tijdens de oorlog in de fabrieken terecht kwamen uit de arbeidersklasse en niet uit de middenstand en in veel gevallen namen zij de opengevallen plaats van een familielid in. Maar niet alleen vrouwen uit de arbeidersklasse werden opgeroepen om zich in te zetten voor het vaderland. Dat gold ook voor vrouwen uit de midden en hogere burgerij. Deze vrouwen kwamen over het algemeen terecht in het welzijnswerk, de ziekenverzorging, de overheid of bij bedrijven op het kantoor.

Demobilisatie

De integratie van vrouwen in de arbeidsmarkt werd van aanvang af als 'Notsatz für die fehlenden Männer' gezien. In de demobilisatie-scenario's die tijdens de oorlog werden uitgewerkt, ging men er dan ook zonder meer van uit dat vrouwen zich net zo gemakkelijk weer uit hun posities zouden laten verdringen.
Begin november 1918 vaardigde het ministerie van oorlog een nota uit voor de verschillende militaire autoriteiten en ministeries, waarin de problemen van de vrouwenarbeid voor de naoorlogse economie werden geschetst en richtlijnen voor de te volgen politiek vastlegde. Uitgangspunt van de demobilisatiepolitiek was dat 'den männlichen Arbeitskräften, vor allem den Kriegsteilnehmern, eine ausreichende Zahl auskömmlicher Arbeitsplätze gesichert sein muß' (7). Om dit te verwezenlijken was in de nota vastgelegd dat vrouwen daar plaats moesten maken waar hun werk door mannen gedaan kon worden en daar waar vrouwen zwaar werk of werk schadelijk voor de gezondheid verrichtten (8).
Vrouwen moesten zo snel mogelijk weer het werk gaan doen waar zij eigenlijk het meest geschikt voor waren, namelijk hun werk als huisvrouw en moeder (9). Vrouwen die door omstandigheden gedwongen waren te werken, mochten werken op plaatsen waar zij 'door een doelmatige arbeidsverdeling geen concurrentie vormden voor mannen' (10). Om de integratie van de soldaten in het civiele leven zo snel mogelijk te laten verlopen werden werkgevers daadwerkelijk onder druk gezet om het demobilisatie-programma uit te voeren en vrouwen te ontslaan. Het op 12 november 1918 opgerichtte 'Reichsamt für wirtschaftliche Demobilmachung' zag hier op toe.
Vrouwen lieten opvallend weinig protesten horen tegen hun gedwongen ontslag. Maar voor veel vrouwen was het ontslag een welkome gelegenheid om terug te keren naar het gezin of een gezin te stichten. Bovendien was het ontslag voor veel vrouwen een bevrijding van zwaar en ongezond werk (11). Het waren veelal de werkgevers die het ontslag tegenhielden. Het feit dat vrouwen veel goedkopere arbeidskrachten waren als mannen speelde hierin een belangrijke rol (12).
De aandacht voor de arbeid van vrouwen en de integratie van de terugkerende soldaten in het civiele leven, was niet geheel onterecht. Na de oorlog keerde immers acht miljoen Duitse soldaten terug van het front (13). Dat de Duitse overheid een zeer effectief herintegratie-beleid heeft gevoerd, blijkt uit het feit dat het aantal werklozen vlak na de oorlog relatief gering was: het aantal werklozen steeg in de eerste maanden van 1919 tot ongeveer één miljoen. Beheersing van de werkloosheid was niet alleen mogelijk door de terugtrekking van vrouwen van de arbeidsmarkt; ook door het vertrek van krijgsgevangenen uit de oorlogsindustrieën en de invoering van de 8-urige werkdag eind 1918 konden de mannen weer snel aan het werk.
 
- Bron:
Hijstek tekst en research: Arbeid van vrouwen tijdens de Eerste Wereldoorlog: http://www.hijstek.nl/site/node/79
 
Wat mij minstens even hard interesseert als de daden van de mannen op het slagveld zijn de daden van de 'achterblijvers' thuis. Terwijl de mannen hun leven riskeren in de loopgraven moet de economie draaiende gehouden worden. Hierbij speelden de vrouwen een belangrijke rol. Ze moesten het werk dat achterbleef opvangen. Niet enkel de mannen leden dus onder de oorlog ook de vrouwen die zware, gevaarlijke jobs moesten uitoefenen voor zeer weinig geld. Oorlog voeren bestaat niet enkel uit mannen die vechten aan het front maar ook vrouwen die thuis in fabrieken wapens maakten. Vrouwen maakten dus ook een groot deel uit van de Eerste Wereldoorlog en ik vind het interessant om dit aspect van de oorlog te belichten en eens te kijken naar wat er gebeurt met de mensen die thuis blijven en niet gaan vechten.

Arbeidsters aan het werk in een munitiefabriekArbeidsters aan het werk in een munitiefabriek.

1 opmerking: